Elke toezichthoudende autoriteit moet bevoegd zijn om op het grondgebied van haar lidstaat de bevoegdheden uit te oefenen en de taken uit te voeren die zijn vastgesteld in deze verordening. Met het oog op een consequente monitoring en handhaving van deze verordening in de hele Unie dienen de toezichthoudende autoriteiten in elke lidstaat dezelfde taken en effectieve bevoegdheden te hebben, onverminderd de bevoegdheden van de met vervolging belaste autoriteiten in het kader van de nationale wetgeving om inbreuken op deze verordening ter kennis te brengen van de gerechtelijke autoriteiten en in rechte op te treden. De lidstaten en hun toezichthoudende autoriteiten worden ertoe aangezet rekening te houden met de specifieke behoeften van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen bij de toepassing van deze verordening.